Crisisheffing hoge lonen houdt ook in hoger beroep stand
Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen werkgevers met werknemers met een salaris boven de € 150.000 en werkgevers met werknemers met een salaris beneden de € 150.000 wel terecht is.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Belanghebbende, X bv, betaalt in 2012 loon uit dat hoger is dan € 150.000 per werknemer. In geschil is of X bv in 2013 over dat meerdere loon de 'crisisheffing' is verschuldigd. X bv heeft € 48.631 afgedragen op de loonaangifte over maart 2013, maar gaat vervolgens toch in bezwaar.
X bv stelt dat de heffing niet mogelijk is over het loon van een aanmerkelijkbelanghouder, dat deze in strijd is met art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, met het gelijkheidsbeginsel en dat de heffing voor haar als werkgever een individuele en buitensporige last is.
Volgens Rechtbank Den Haag is de heffing terecht berekend aan de hand van het loon in 2012 en is de wetgever gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid. De heffing is ook niet in strijd met een verdragsbepaling. X bv gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen werkgevers met werknemers met een salaris boven de € 150.000 en werkgevers met werknemers met een salaris beneden de € 150.000 wel terecht is. De crisisheffing kent terecht terugwerkende kracht. Zo is de inbreuk op het eigendomsrecht rechtsgeldig, wordt er een legitiem doel in het algemeen belang nagestreefd en is er een redelijke mate van evenredigheid tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel. Het maakt niet uit dat X bv bij de budgettering en haar kostprijsberekeningen geen rekening heeft gehouden met de stijging van bijna 5% van haar loonkosten. Het beroep van X bv is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).