Hoezo beëindigingsovereenkomst?
Werkgever presenteert getekende beEeindigingsovereenkomst. Zieke werknemer ziet die voor het eerst.
Begin januari treedt een chauffeur voor 15 uur per week in dienst bij een koeriersbedrijf. Zeven weken later valt hij wegens ziekte uit. De werkgever heeft een 100% loondoorbetalingsplicht gedurende 104 weken. Toch ontvangt de werknemer alleen nog het salaris over februari. Hij spant een kort geding aan, omdat de werkgever weigert door te betalen.
De werkgever komt met een getekende Model Beëindigingsovereenkomst Dienstverband waarin staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt op 31 maart. De werknemer stelt dat de handtekening onder genoemde beëindigingsovereenkomst niet van hem is en dus is vervalst.
De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op de werkgever, nu de werknemer deze betwist. Daarvoor is echter in een kantongerechtprocedure geen plaats.
De omstandigheid dat de werkgever pas bij de rechter met de vermeende beëindigingsovereenkomst op de proppen komt, spreekt volgens de kantonrechter boekdelen. Volgens dat stuk is het door partijen op 28 februari 2019 ondertekend. De kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat de werkgever die overeenkomst, als die echt zou zijn, niet al veel eerder als argument had gebruikt om de gevraagde loondoorbetaling te stoppen.
Belangrijker vindt de kantonrechter dat, zelfs indien het een echte overeenkomst zou zijn, een goed werkgever zijn zieke werknemer juist behoort te behoeden voor het ondertekenen van een dergelijke nadelige overeenkomst. Daarom concludeert de kantonrechter dat de rechtsgeldigheid van die overeenkomst in een bodemprocedure met succes kan worden aangevochten, met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst nog steeds van kracht is.
De werkgever wordt veroordeeld om aan de werknemer vanaf februari het loon door te betalen, maar ook de proces- en buitengerechtelijke kosten en de wettelijke verhoging over het nabetaalde achterstallige loon.
Let op: Zo af en toe heeft iemand het lef of de stommiteit om bij de rechter aan te komen met een niet daadwerkelijk door de andere partij ondertekende overeenkomst. De andere partij kan dan simpelweg de echtheid van de overeenkomst of de namaakhandtekening betwisten. Dan ketst de bewijslast direct terug naar degene die met de overeenkomst op de proppen kwam.