Schenking aan zoon zonder acute geldzorgen is niet vrijgesteld
Aan de heer X is in 2002 door zijn ouders een lening verstrekt van € 110.000. Met dit geld heeft X toen urgente schulden afgelost. In januari 2010 bevestigen X, zijn echtgenote en zijn ouders de lening door het aangaan van een schriftelijke overeenkomst. De hoofdsom en rente zijn uitsluitend opeisbaar op het moment van overlijden van de langstlevende ouder. Tussen X, zijn echtgenote en zijn ouders is in september 2012 een schenkingsovereenkomst opgemaakt. Hierin wordt de leenschuld per 1 oktober 2012 van € 120.738 kwijtgescholden. In de aangifte schenkbelasting van 2012 beroept X zich op de bijzondere vrijstelling van art. 33, aanhef en sub 8 SW 1956 onder verwijzing naar zijn benarde financiële positie in 2002. Volgens Rechtbank Gelderland is de vrijstelling terecht geweigerd. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de slechte financiële positie van X in 2002 er niet toe kan leiden dat tien jaar later genoemde vrijstelling wordt verleend. De vrijstelling ziet namelijk op een schenking aan iemand, die op dat moment niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen. X maakt niet aannemelijk dat zijn ouders de schuld – in strijd met de overeenkomst – zouden gaan opeisen. Het is ook niet aannemelijk dat de kwijtschelding in 2012 is gedaan, omdat X op dat moment dringende financiële hulp nodig had. Het enkele feit dat zijn woning een WOZ-waarde van € 1.000.000 had en de hypotheekschuld € 1.290.000 bedroeg en X geen noemenswaardige liquiditeiten had, is onvoldoende. De aanslag schenkbelasting van € 10.497 is dus terecht.